Toen daalde er, na de eerste paniek, een louterende stilte op me neer. Geen constante stroom berichtjes meer waarop ik voorheen altijd zo snel mogelijk reageerde. Ineens besefte ik hoeveel energie mijn telefoon van me had gevreten, het had me zelfs burn-out-achtige hartkloppingen bezorgd. Ik besloot te downgraden: weg met die smartphone. En in de luwte kwam de vraag naar boven: als ík al hartkloppingen krijg van mijn telefoon, hoe gaat het dan met mijn studenten?
Al een tijd denk ik na over tech-stress (stress veroorzaakt door bijvoorbeeld social media apps, administratietools en digitalisering van educatieve omgevingen) in het hoger onderwijs. Studenten rapporteren mentale problemen, en ik ben ervan overtuigd dat technologie hier direct en indirect een rol bij speelt.
Ik zie ze onrustig schuiven op hun stoel als de telefoon in hun tas moet
Tech is niet meer weg te denken uit de klas. Daar zitten goede en slechte kanten aan. In mijn onderwijs ga ik er vaak vanuit dat studenten een laptop mee hebben en zelf informatie verzamelen. Dat activeert studenten en maakt hen mede-eigenaar van de lesstof. Tegelijk verstoren laptops en telefoons de concentratie. Ik zie ze onrustig schuiven op hun stoel als de telefoon in hun tas moet, en diezelfde telefoon later stiekem in hun schoot verstoppen. Schermen verhullen chatprogramma’s, modewebsites, influencers, en ik heb een keer een student tijdens een college zien handelen op de beurs.
Ik was vorig jaar betrokken bij onderzoek naar de mentale gezondheid van jongeren van 12-25 jaar (RIVM, 2019). Studenten vertelden over de druk die zij voelen om aan het perfecte plaatje van social media en hun ouders te voldoen: avontuurlijk en aantrekkelijk zijn, studie in één keer halen, en dan ook nog het #yolo-studentenleven met biertjes voor drie euro. Die stress wordt erger door financiële druk. Veel jongvolwassenen moeten werken om hun opleiding te kunnen betalen, en hoe langer je over je studie doet, hoe duurder het is. Ik voel die spanning in de klas. Studenten staan me soms huilend op te wachten omdat ze een opdracht niet af hebben of ze bang zijn iets niet te snappen of een tentamen niet te halen. Ze willen meer uitleg, meer voorbeelden, meer oefenvragen. En minder lezen.
Studenten staan me soms huilend op te wachten omdat ze een opdracht niet af hebben
Digitalisering lijkt een oplossing voor veel problemen in het hoger onderwijs, want het maakt onderwijs flexibeler. Het is fijn dat studenten lessen op afstand kunnen volgen en elk moment terug kunnen kijken; dat ze online toegang hebben tot onderwijsmateriaal en hun cijfers direct kunnen inzien. Zo kunnen ze werken naast hun studie of ‘s nachts een college terugkijken. En daarbij: YouTube legt soms beter uit dan een vage professor. Studenten wíllen tech.
Maar toch: is tech niet gewoon symptoombestrijding? De tech industrie biedt namelijk individuele oplossingen (digitale leeromgevingen, anti-stress apps) voor structurele problemen. Hoe meer we het hoger onderwijs digitaliseren, hoe meer we maatschappelijke issues zoals prestatiedruk, ongelijkheid in toegang tot onderwijs, en slechte onderwijskwaliteit verdoezelen. Tegelijk verrijkt die industrie zich met het commercialiseren van basisbehoeftes zoals erkenning en goedkeuring, wat leidt tot méér prestatiedruk en méér stress. Techbedrijven en hun aandeelhouders veroorzaken zo problemen in het hoger onderwijs, waar ze vervolgens zelf de oplossing voor bieden. Een ultiem verdienmodel dat onze afhankelijkheid van technologie effectief in stand houdt.
Techbedrijven veroorzaken problemen in het hoger onderwijs, waar ze vervolgens zelf de oplossing voor bieden.
Ik zie onder collega’s nog weinig kritiek op tech in het onderwijs, en dat vind ik jammer. We zijn als docenten onvoldoende voorbereid op die toenemende stress. Voor we het weten zien we mindfulness-apps, robot-docenten en een 24-uurs onderwijseconomie als de oplossing voor slechte leerervaringen. Die vicieuze cirkel moeten we vermijden.
Dus ik radicaliseer: ik wil minder online leeromgevingen, minder laptops, minder perfecte plaatjes. Meer pen en papier, meer gesprekken, meer echt contact. Zodat ik studenten niet hoef te leren hoe ze hun tentamen halen, maar hoe ze de stof kunnen begrijpen. Omdat ik studenten wil die niet gestrest zijn. Want als mijn studenten het niet meer leuk vinden, dan vind ik het ook niet meer leuk.